Procul hinc iam foedera sunto. Stepping stones towards understanding an allusion in Lucan

Procul hinc iam foedera sunto. Stapstenen naar het begrip van een allusie
Begin - Einde 
1999 - 2005 (afgewerkt)
Type 
Onderzoeksgebied 
Tijdsperiode 
Trefwoorden 
Latin literature
Epic
Allusion
Intertextuality

Tabgroup

Abstract

to be completed

In deze studie wordt een poging ondernomen om één bepaalde allusie in Lucanus' Pharsalia (ca. 65 na Christus) te duiden door de verschillende factoren te analyseren die daarbij in rekening kunnen worden gebracht. De literaire allusie is een onderdeel van een veelvormige dialoog tussen auteur, tekst, verschillende tradities en de lezer: geen van deze factoren kan zo maar over het hoofd worden gezien. Speciale aandacht gaat uit naar de rol van het retorisch onderwijs als 'cultureel bemiddelaar'. De retorica was de basis van het antieke onderwijs en bood niet alleen een technisch kader voor de schrijver, maar was ook een belangrijk receptie-instrument. In het retorica-onderwijs werd veel plaats gemaakt voor het aanleren van de basistechnieken die toelieten om zich de belangrijkste discursieve strategieën eigen te maken en materiaal van voorgangers op te nemen in de eigen tekst. Uitermate belangrijk was in dat verband de exercitatio, het inoefenen van de aangeleerde basisstructuren op grond van lectuur en aan de hand van schrijfoefeningen, waaronder de parafrase. Speciale aandacht wordt besteed aan de werken van Theon en Quintilianus (beiden zijn tijdgenoten van Lucanus). Binnen een technisch-retorisch kader fungeert allusie als een index van imitatio, de meest expliciete vorm van imitatio bovendien. Op grond van zijn kennis van de antieke imitatio- en omvormingsleer kan de lezer een hypothetische reconstructie van de genese maken. De centrale rol van imitatio in het onderwijs geeft aan de school daarenboven een belangrijke functie bij de reproductie en het doorgeven van de culturel en sociale identiteit. Hierdoor ontstond een literatuur die het verleden, zoals dat was vastgelegd in het werk van de voorgangers, telkens opnieuw uitvond en interpreteerde voor de eigen tijd. Het Romeinse epos was het genre bij uitstek waarin de culturele identiteit door middel van een dialoog met het werk van de voorgangers werd gedefinieerd, bijgesteld of bevraagd. Dat laatste aspect is van fundamenteel belang voor het begrip van Lucanus' Pharsalia. Een allusie kan echter enkel functioneren wanneer haar potentieel wordt geactiveerd door een lezer die, in dialoog met de tekst, uiteindelijk een betekenis zal voorstellen. Deze interpretatie is onvermijdelijk gestuurd door eigen belangen maar dit betekent nog niet dat de lezer de allusie creëert. Eerder kunnen we de auteur beschouwen als mede-auteur van de interpretatie. De betekenis van een allusie is een gedeelde verantwoordelijkheid; de allusieve ruimte is druk bevolkt.

Onderzoekers

Doctoraatsstudent(en)

Publicaties