Flemish sign language phonology. Distinctivity and iconicity

Fonologie van de Vlaamse gebarentaal. Distinctiviteit en iconiciteit
Start - End 
1999 - 2005 (completed)
Type 
Department(s) 
Department of Linguistics
Research Focus 

Tabgroup

Abstract

to be completed

De doelstelling van deel I van dit proefschrift is een eerste uitgebreide beschrijving te geven van de fonologische vormelementen en structuren in de VGT. De focus ligt op het manuele gedeelte van gebaren, d.w.z. de vier parameters handvorm, oriëntatie van de hand, articulatieplaats en beweging van het gebaar. Aangezien er over de fonologie van VGT nog weinig geweten is, ga ik voor elk van die parameters uitgebreid in op de in VGT – en in mijn corpus, cf. infra – geattesteerde vormen en hun fonologische representatie. De basis voor de fonologische beschrijving is een gedetailleerde fonetische transcriptie van een 2400-tal geïsoleerde VGT-gebaren (gebaren in citeervorm), getranscribeerd met een vereenvoudigde versie van SignPhon (Crasborn et al. 1997). De fonologische analyse van die gebaren gebeurt aan de hand van een model dat ontwikkeld is voor de Nederlandse Gebarentaal (NGT), met name het dependentiemodel van Van der Kooij (2002). De distinctieve kenmerken en de implementatieregels die zij heeft bepaald voor de NGT, zal ik met de gegevens in de VGT-databank confronteren. Op die wijze is er ook een contrastieve dimensie aan deze studie. Het wordt immers mogelijk om na te gaan of er belangrijke fonologische verschillen zijn tussen VGT en NGT en of het dependentiemodel ook geldig is voor een andere gebarentaal dan degene waarvoor het ontworpen is.

Het tweede deel van het proefschrift bouwt verder op deel I. Van der Kooij (2002) erkent de motivatie van sublexicale vormelementen door semantische implementatieregels in het leven te roepen. Die regels zorgen voor de verbinding van fonologische kenmerken met een gemotiveerde fonetische oppervlaktevorm. Zelf weidt Van der Kooij echter niet uit over de rol van motivatie en iconiciteit en over de theoretische implicaties van het erkennen van iconiciteit in gebarentalen. De doelstelling in deel II is dan ook na te gaan wat de plaats van iconiciteit binnen (of buiten?) een fonologisch model kan zijn. Brengt de grote iconiciteit in gebarentalen een fonologische analyse in gevaar en moeten de principes van de arbitrariteit van het taalteken en de dubbele articulatie van talen herzien worden? Of is iconiciteit niet meer dan een rest van een gebaarvormingsproces dat gebaseerd is op motivatie – een historische rest die synchroon geen waarde meer heeft?

People

Supervisor(s)

Phd Student(s)