In drie casestudies gaat dit doctoraat op zoek naar wat “gendering the sonnet” inhield van de late achttiende tot de late negentiende eeuw. De titel verwijst zowel naar het 'voortbrengen' van sonnetten als naar het sonnet als mannelijk of vrouwelijk genre, en naar de verwevenheid van beide in deze periode.
Hoofdstuk één plaatst het sonnet als middel tot zelflegitimatie voor vrouwelijke auteurs (Smith, Seward, Robinson) in uiteenlopende kranten en tijdschriften tegenover het (vervrouwelijkte) sonnet als satirisch instrument in de bijtende kritieken van Gifford op de Della Cruscans.
Hoofdstuk twee gaat dieper in op de lotgevallen van het Petrarkaanse liefdesideaal en zijn metaforen in een aantal sonnetcycli uit het midden van de negentiende eeuw (Barrett Browning, Meredith).
Hoofdstuk drie, ten slotte, vergelijkt Dante Gabriel Rossetti’s obsessie met metaforen van geboorte en moederschap in The House of Life (1881) met de promotie van “echt” moederschap in Augusta Websters Mother and Daughter (1895).