Shared interest or mutual competition? The organization of voluntary jurisdiction in the Southern Low Countries during the late middle ages (1278-1433)

Gedeeld belang of onderlinge wedijver? De organisatie van vrijwillige rechtspraak in de Zuidelijke Lage Landen tijdens de late middeleeuwen (1278-1433)
Begin - Einde 
2020 - 2025 (lopend)
Type 
Vakgroep(en) 
Vakgroep Geschiedenis
Onderzoeksgebied 
Tijdsperiode 
Land/Regio 
Taal 
Trefwoorden 
High and Late Middle Ages
Counties of Flanders and Hainaut
Pragmatic literacy
comparative legal history
customary legal practices

Tabgroup

Abstract

Belgian politicians have been debating the societal importance of notaries for several years. Nowadays, there are increasing calls for liberalising the notarial profession in its current form. Besides a reform of notarial fees, this also implies more competition among notaries themselves and with other intermediaries (lawyers, insurance brokers, estate planners, etc.). Notaries must therefore once again be part of a legal free market. Again, because this idea dates back to the Middle Ages. Unlike in Italy or Spain, notaries in the Low Countries did not always enjoy the same level of success. They were often forced to compete with other institutions or actors who, like themselves, held voluntary or non-contentious jurisdiction and were therefore permitted to ratify legal transactions by issuing an authentic deed. In late medieval Hainaut, local benches of aldermen and comital vassals were traditionally authorised to do so. They dominated this legal free market throughout the fourteenth and fifteenth centuries. Yet, notaries also had a proper share, although historians have long mistakenly assumed that the notarial profession never gained traction in the former county until after the French Revolution. Nevertheless, these local benches of aldermen, comital vassals, and notaries were not fierce competitors. They managed to consolidate their own market share as they served a more or less distinct target audience. Being men of the cloth themselves, notaries primarily acted on behalf of the clergy. The clientele of comital vassals usually consisted of more wealthy people. Local benches of aldermen were very accessible to a broader segment of the population. This distinction is also somewhat reflected in the surviving source material. Hundreds of chirographs from the late Middle Ages have been preserved from these local benches of aldermen. A chirograph was a sheet of parchment containing multiple copies of the same deed. Afterwards, it was cut into pieces, and each party involved received its own copy, while the court itself also kept one in a coffin. Not only did this, in retrospect, increase the chance of surviving the ravages of time, it also offered a significant advantage for those seeking justice, as the consequences of any loss were therefore minimal. Feudal lords and notaries did not keep copies of the deeds they issued. Compared to all those chirographs, significantly fewer seal charters authenticated by comital vassals and notarial deeds from the fourteenth and fifteenth centuries have been preserved. What has survived clearly indicates that comital vassals primarily authenticated wills, divisions, and marriage contracts at the request of friends and acquaintances who wanted to protect, divide, or bequeath their assets. Notaries also drew up wills, albeit primarily for other clergymen. They rarely drew up marriage contracts: their peers simply had no need for them. Within the legal free market of late medieval Hainaut, these three intermediaries targeted a well-defined segment of society and met the specific needs of their own clientele.

Onder Belgische politici heerst al enkele jaren discussie over het maatschappelijke belang van notarissen. Tegenwoordig gaan er steeds meer stemmen op om het notarisambt in zijn huidige vorm te liberaliseren. Behalve een hervorming van de notariële erelonen, impliceert dat ook meer concurrentie tussen notarissen onderling én met andere marktspelers (advocaten, verzekeringsmakelaars, vermogensplanners enz.). Notarissen moeten dus opnieuw deel uitmaken van een juridisch vrije markt. Opnieuw, want dat idee gaat terug tot de middeleeuwen. Anders dan in Italië of Spanje hebben notarissen toen in de Nederlanden niet altijd evenveel succes gekend. Vaak moesten ze noodgedwongen de concurrentie aangaan met andere instellingen of actoren die net als zij vrijwillige rechtsmacht genoten en dus rechtshandelingen door particulieren mochten bekrachtigen door er een authentieke akte van af te leveren. Binnen laatmiddeleeuws Henegouwen waren lokale schepenbanken én leenmannen van de graaf of gravin van oudsher bevoegd dat te doen. Zij domineerden die juridisch vrije markt doorheen de veertiende en vijftiende eeuw. Toch hadden ook notarissen daar een zeker aandeel in, al hebben historici lang verkeerdelijk verondersteld dat het notarisambt nooit is doorgebroken in het voormalige graafschap tot na de Franse Revolutie. Niettemin waren die schepenbanken, leenmannen en notarissen geen bikkelharde concurrenten van elkaar. Elk wisten ze hun eigen marktaandeel te bestendigen, omdat ze in hoofdzaak voor een min of meer onderscheiden doelpubliek werkzaam waren. Zo richtten notarissen zich voornamelijk tot de geestelijkheid, aangezien ze zelf steevast tot die stand behoorden. Leenmannen mochten de meer vermogende klasse binnen Henegouwen tot hun cliënteel rekenen. En op hun beurt waren de schepenbanken dan weer net heel toegankelijk voor brede lagen van de bevolking. In het nog bewaarde bronnenmateriaal weerspiegelt dat onderscheid zich ook enigszins. Van die schepenbanken zijn namelijk nog honderden chirografen uit de late middeleeuwen bewaard gebleven. Een chirograaf was een perkamentvel met meerdere exemplaren van éénzelfde akte. Nadien werd dat in stukken gesneden en kregen de betrokken partijen elk een eigen exemplaar mee, terwijl de schepenbank er zelf ook één bij zich hield in een kist. Niet alleen verhoogde dat achteraf gezien de kans om de tand des tijds te overleven, ook voor de rechtszoekende bood dat een belangrijk voordeel, want de gevolgen van een eventueel verlies waren daardoor zeer gering. Leenmannen en notarissen hielden zelf geen exemplaar bij van de akten die ze afleverden. Vergeleken bij al die schepenchirografen zijn er dan ook beduidend minder zegeloorkonden van leenmannen en notarisakten uit de veertiende en vijftiende eeuw bewaard gebleven. Wat nu nog wordt bewaard, wijst er wel heel duidelijk op dat leenmannen bovenal testamenten, verdelingen en huwelijkscontracten zegelden op vraag van vrienden en kennissen die hun vermogen wilden beschermen, verdelen of nalaten. Ook notarissen verleden testamenten, zij het dan vooral voor andere geestelijken. Huwelijkscontracten hebben ze nauwelijks opgesteld: daar hadden hun standgenoten nu eenmaal ook geen nood aan. Binnen die juridisch vrije markt in laatmiddeleeuwse Henegouwen hebben die drie actoren zich dus als het ware gespecialiseerd. Ze richtten zich tot een bepaald segment binnen de samenleving en kwamen tegemoet aan de specifieke noden van het cliënteel dat zich op hen beriep.

Onderzoekers

Promotor(en)

Doctoraatsstudent(en)

Externe medewerkers

Dirk Heirbaut

Universiteit Gent - Faculteit Rechten