Belgium 1933-1945. A multi-medial image construction in the 'Third Reich'

België 1933-1945. Een multimediale beeldconstructie in het 'Derde Rijk'
Begin - Einde 
2011 - 2015 (afgewerkt)
Vakgroep(en) 
Vakgroep Geschiedenis
Onderzoeksgebied 

Tabgroup

Abstract

This project aims to analyse the image construction of Belgium (resp. Flanders and Wallonia) in Nazi Germany. Starting from the assumption that Nazi propaganda institutions used different media in a complementary way, i.e. with different functions and goals, the study will draw on a representative corpus of diverse media (newspapers, periodicals, books, films…). In addition, the discourse on the Belgian case that was held in the official institutions in the Third Reich will be studied. Sources include confidential and secret directives which hitherto have remained unexplored. Special attention will be given to the polycratic character of the Nazi regime, which led to a multitude of competing in-stitutions with diverging agenda’s, yet did not prevent the design of a conscious propaganda policy that can be reconstructed in all its complexity. Confronting this institutional discourse with the Belgium-related discourse in the media will allow for a tho-rough examination of the complex negotiations between ideological convictions, political intentions and diverse pragmatic pressures inherent to the process of image construction. The approach will allow for new insights into the image of Belgium in Nazi Germany as well as shed light on the mechanisms of image construction in a modern media dictatorship.Methodologically, the object in view is an interdisciplinary study from a strongly historical point of view.

De complexiteit van de Belgische staat met zijn culturele tweedeling en aanhoudende spanningen plaatste de nazi-propaganda voor een “uiterst ingewikkelde” taak (akte Propagandaministerie, Bundesarchiv). Symptomatisch zijn in dit verband de officiële instructies vóór de Duitse inval in België dat de ‘Führer’ over de toekomst van het land nog geen definitieve beslissing had getroffen en elke schijn van een “streven naar annexatie” moest worden vermeden. Deze terughoudendheid, die verwonderlijk lijkt met het oog op de manifeste sympathie voor het ‘Germaanse’ Vlaanderen, laat zich onder meer door de conflictueuze belangen van de nazi-machthebbers verklaren. Op ideologisch vlak was het algemene streefdoel zonder twijfel de opheffing van de Belgische ‘Vielvölkerstaat’. De argumentatie – die duidelijke parallellen met het discours van de rechterflank van het toenmalige Vlaams-nationalistisme vertoont – luidde dat deze afschaffing de afzonderlijke bevolkingsgroepen, in het bijzonder de ‘onderdrukte’ Vlamingen, ten goede zou komen. Tegelijkertijd maakten strategische overwegingen van economische, diplomatieke, bestuurlijke en pragmatische aard een voorlopig behoud van de Belgische staat noodzakelijk: naast de vereisten van de oorlogseconomie en de aanwezigheid van de Koning was er de prioritaire bekommernis om het behoud van rust en orde alsook het besef dat het gros van de Belgische bevolking na de ervaring van de Eerste Wereldoorlog niet bepaald Duitsvriendelijk was ingesteld. Een ‘eenvoudige’ beeldvorming van België werd nog door verdere factoren gecompliceerd die enerzijds met het nazi-regime, anderzijds met de Belgische realiteit samenhingen. Met betrekking tot het regime was er onder meer de polykratische machtstructuur die tot concurrentiestrijd en verdeeldheid tussen de verschillende instanties en politieke leiders leidde. Deze verdeeldheid manifesteerde zich in uiteenlopende meningen over de toekomst van Vlaanderen en Wallonië, zowel wat de aard van het bestuur alsook wat de timing van zijn doorvoering betrof. Met betrekking tot de Belgische realiteit stonden onder meer het versnipperde Vlaams-nationalisme (dat niet als een blok voor de nazi-ambities kon worden gemobiliseerd), de verfransing van Brussel en de Vlaamse elite (terwijl taal na ras als het belangrijkste criterium van ‘Volkszugehörigkeit’ werd beschouwd), het sterk verankerde katholicisme (dat als gevaarlijke concurrent voor de nationaalsocialistische ‘Weltanschauung’ werd gevreesd) een probleemloze beeldvorming conform de politieke en ideologische belangen in de weg. Een bijkomende complicerende factor voor de propaganda was het optreden van Léon Degrelle in de jaren veertig dat bijdroeg tot een positiewijziging van het regime ten opzichte van Wallonië. De these van een Germaans Wallonië, die voor de legitimatie van de steeds verder uitdijende imperialistische ambities van de nazi-machthebbers kon worden gebruikt, creëerde voor de propaganda de moeilijkheid dat de tot dan toe gepropageerde Germaans-Romaanse tegenstelling binnen België moest worden herzien, terwijl nog steeds de afschaffing van de Belgische ‘Vielvölkerstaat’ moest worden beargumenteerd.

Met het oog op deze spanningen stond de propagandamachine voor het moeilijke gegeven dat de beeldvorming van België enerzijds facetrijk en flexibel genoeg moest zijn om aan de uiteenlopende eisen en veranderlijke realiteit te kunnen voldoen, anderzijds voldoende coherentie en stabiliteit moest vertonen om geloofwaardig en politiek instrumentaliseerbaar te zijn. Deze spanning tussen het streven naar coherentie en eenduidigheid (doel) aan de ene kant en de noodzaak tot differentiatie en compromisvorming (methode) aan de andere kant resulteerden onvermijdelijk in een gefragmenteerd en soms zelfs tegenstrijdig discours. Wat dit concreet voor de beeldconstructie van ‘België’ betekent, vormt een van de kernen van het voorgestelde onderzoek. In het project staan de volgende drie onderzoeksinteresses centraal: 1. Welke politieke wensscenario’s, bezorgdheden en onenigheden van de nazi-instanties met betrekking tot België kunnen worden gereconstrueerd aan de hand van een nauwgezette analyse van het archiefmateriaal? 2. Welke concrete beeldvorming van België kan worden gereconstrueerd aan de hand van een zorgvuldig geselecteerd corpus van diverse media? 3. Wat valt aan de hand van deze beide reconstructies te concluderen over de wisselwerkingen tussen ideologie, politiek en praktijk? Welke compromissen, bewerkingen, breuklijnen en factoren karakteriseren het nazi-beeldvormingsproces met betrekking tot België?

Enerzijds belicht dit onderzoeksproject de relaties tussen nazi-Duitsland en België vanuit een nieuwe invalshoek, die wordt ingegeven door de recente onderzoeksresultaten van mijn proefschrift. Deze invalshoek zal toelaten opvallende lacunes in het onderzoek aan te vullen en fundamenteel nieuwe inzichten over het nazi-Duitse – Belgische hoofdstuk te verschaffen. Anderzijds wil het project een aanvulling, nuancering en waar nodig ook correctie vormen op het onderzoek dat totnogtoe over propaganda en beeldvorming in het 'Derde Rijk' werd gevoerd. Deze doelstelling wordt onder meer waargemaakt door de focus op de complexe wisselwerkingen tussen ideaal en praktijk, die in eerdere studies sterk onderbelicht of zelfs volledig buiten beschouwing gebleven zijn. In ouder onderzoek werd zelden of nooit tussen beide onderscheiden (b.v. Arendt 1951); latere studies hebben zich in een dialectische reactie zo goed als uitsluitend op de discrepantie en zelfs oppositie tussen beide geconcentreerd (b.v. Schäfer 1983). In de twee gevallen wordt het pragmatische karakter van de nazi-politiek onderschat en wordt miskend dat de officiële instanties op permanente basis tussen ideaalbeeld en veelvormige realiteiten, interessen en doelstellingen negotieerden. In het voorstel wordt deze – voor de moderne totalitaire dictatuur constitutieve – dynamiek voor het eerst systematisch onderzocht. De beeldvorming van België vormt daartoe een uitgelezen casus.

Onderzoekers

Promotor(en)

Onderzoeker(s)