to be completed
Van bij zijn debuut werd James Ensor beschouwd als een kunstenaar met radicale antiacademische opvattingen, die zich verzette tegen gevestigde instellingen en waarden. Kort na 1900 beschouwen sommige Duitse kunstenaars en critici hem als een voorloper van een kunst die haar beeldmiddelen steeds meer autonoom gebruiken zal. Na WOII wordt wat we gemakshalve een modernistische interpretatie en appreciatie van Ensors kunst zouden kunnen noemen, verder ontwikkeld: onderzoekers wijzen op een extreem subjectivisme, iconografische associaties en realisatiemethoden die op het surrealisme en de lyrische abstractie vooruitlopen, en uiteenlopende subversieve strategieƫn. Om te beginnen kunnen we op logische en feitelijke gronden vraagtekens plaatsen bij deze interpretaties. In dit onderzoek willen we echter trachten om de problematiek op grond van veronachtzaamd bronnenmateriaal te verhelderen. We gaan op zoek naar Ensors artistieke, maatschappelijke en filosofische opvattingen in de 175 journalistieke bijdragen, gelegenheidsteksten en redevoeringen (waarvan een 30-tal nooit eerder gepubliceerd werd) en de 900 korte en langere brieven (waarvan een 100tal niet eerder gepubliceerd werd) die hij schreef. Dit materiaal is grotendeels bekend maar werd desondanks nooit ernstig en systematisch onderzocht. Aan de hand van de bestanddelen voor een Ensoriaanse theorie van de kunst wordt nagegaan in welke mate Ensor intellectueel aansluit bij de post factum interpretatie van zijn werk, of veeleer aansluit bij de premodernistische artistieke agenda die zijn Belgische vooruitstrevende tijdgenoten en medestanders verdedigden.