The rhetoric of madness. Speech acts, narrative unreliabilty, and delirum in three mad first-person narratives

De retoriek van waanzin. Taalhandelingen, narratieve onbetrouwbaarheid en delirium van drie waanzinnige ik-vertellers uit de moderne Nederlandse literatuur.
Begin - Einde 
2004 - 2008 (afgewerkt)
Type 
Onderzoeksgebied 
Tijdsperiode 
Trefwoorden 
Dutch literature
Madness
Cognition
Narratology

Tabgroup

Abstract

to be completed

Onderzoek op het gebied van literatuur en waanzin heeft zich tot op heden vooral geconcentreerd op de relatie tussen literaire werken en de geestesziekte van hun schrijvers, of op het omschrijven van de verschillende discoursen over waanzin die in literaire teksten terug te vinden zijn. Met een werk als Shoshana Felmans La Folie et la chose littéraire (1978) krijgt ook de narratieve representatie van waanzin en het effect ervan op de lezer meer aandacht. De deconstructionistische benadering van Felman voldoet echter niet om de door haar benoemde retoriek van waanzin en de waanzin van de retoriek te doorgronden. Met de geschiedenis van denkbeelden over waanzin als achtergrond wordt daarom in dit onderzoek een retorisch-narratologisch analysemodel uitgewerkt en toegepast om de retoriek van waanzin in romans met waanzinnige ik-vertellers te beschrijven. Het analysemodel heeft als voornaamste bestanddelen speech-act criticism (Austin, Searle, Grice, Pratt), theorieën van narratieve onbetrouwbaarheid (Nünning, Phelan) en retorische narratologie (Phelan, Kearns). Aan de hand daarvan wordt nagegaan hoe 'narratieve' waanzin zich verhoudt tot narratieve onbetrouwbaarheid, welke patronen het talig handelen van de waanzinnige verteller vertoont en hoe het bereik en de kracht van zijn taalhandelingen ingeperkt worden. Uit een breder corpus van teksten die waanzin representeren, werden vier romans geselecteerd voor grondiger analyse: Een nagelaten bekentenis (1894) van Marcellus Emants, Waarom ik niet krankzinnig ben (1929) van Maurits Dekker, De man die zijn haar kort liet knippen (1947) van Johan Daisne en De verwondering (1962) van Hugo Claus. In het profiel van de vier ik-vertellers is dat van de mad monologist te herkennen, het onbetrouwbare literaire type wiens delirium schuilgaat in dwingende, logische redeneringen. De waarheden die door deze vertellers gepresenteerd worden,  behoren als deel van hun waanzin vaak tot een andere mogelijke wereld, een interpretatie van de verhaalwereld die gekleurd is door waandenkbeelden. In dit onderzoek wordt dat 'narratieve delirium' in termen van taalhandelingen en retoriek bestudeerd.

Onderzoekers

Promotor(en)

Doctoraatsstudent(en)