Individual and cultural differences in the functioning of language norms

Individuele en culturele verschillen in het functioneren van taalnormen
Start - End 
2024 - 2024 (ongoing)

Tabgroup

Abstract

This project focuses on the question to what degree the functioning of language norms is invidually and culturally determined. This question is key to fully fathom the social and cognitive functioning of norms in society. Norms are on the one hand products of natural, inherently human 'bottom-up' processes: they arise spontaneously through the interplay between in-group imitation and an urge to distinguish oneself from other invididuals or groups. On the other hand cultural processes of “progressive reification, totemization and institutionalization of a language” (Le Page 1988, p. 31) can strenghten or counteract spontaneously emerged, 'natural' norms. If we want to understand this interaction between 'natural' and 'top down' standardisation - essential to assess the usefulness of explicit language standardisation in the 21st century - it is crucial to map differences between individuals on the one hand and language cultures on the other. Language norms after all begin and end with individuals: they arise or change when individuals adjust their behaviour to each other, make rules explicit, or adopt or ignore rules made explicit by others. Individuals are however also part of communities, and these allegedly also have an effect on the degree to which language norms structure language behaviour and perceptions of language (cf. Le Page & Tabouret-Keller 1985). Empirical research into individual and cultural differences in language standardisation is however scarce, especially in quantitative linguistics.

In this project, I therefore focus on a meticulous quantitative comparison of Dutch speaking communities with different traditions of language standardisation, i.e. the Netherlands, Flanders and Suriname, also taking into account (the girth of) individual differences in the functioning of language norms. As language norms materialize in different guises - (1) as patterns in language behaviour, resulting in multiple language variables correlating in similar ways to social and situational parameters, resulting in coherence, (2) as abstract, general ideas about what language variation is and should be, and (3) as entities influencing our attitudes of specific language utterances and their makers, this project builds on both production and perception data, which have been collected (or are currently being collected) in a series of other projects (see e.g. my own PhD project, my postdoctoral project on Surinamese and Belgian Dutch, the PhD project by Frauke Vervaeke and the PhD project of Mishko Bozhinoski), but which will now be combined and compared using state-of-the-art multivariate statistical techniques to answer to the following questions:

  1. To what degree do speakers of Dutch from the Netherlands, Suriname and Flanders vary their spoken language grammatically? 
  2. If speakers vary: can individual and cultural differences be detected in the degree to which the measured variance is coherent/systematic   (cf. Beaman & Guy 2022; Geeraerts 2010; Guy & Hinskens 2016)?
  3. How do speakers of Dutch think about language standardization on an abstract level?
  4. To what degree can individual and cultural differences be detected in the abstract thinking about language standardization? 
  5. How do speakers of Dutch rate specific instances of grammatical variation in terms of acceptability?
  6. To what degree can individual and cultural differences be found in acceptability judgements about grammatical variation?  
  7. On the basis of 1-6:  Are the different guises of language norms (coherence patterns in language use, abstract ideas about language variation and language norms, and evaluations of specific instances of language utterances) influenced in a similar way by language culture, and do the individual patterns in these three guises correlate? E.g. are individuals who do not display much coherence in their speech production also indifferent or negatively inclined towards explicit language standardization?

 

 

 

Dit project focust op de vraag in welke mate het functioneren van taalnormen individueel en cultureel bepaald is. Die vraag vormt namelijk de ultieme sleutel om het sociale en cognitieve functioneren van normen te doorgronden. Normen zijn enerzijds producten van natuurlijke, inherent menselijke ‘bottom-up’ processen: ze ontstaan spontaan door een samenspel van in-group imitatie en onderscheidingsdrang ten opzichte van andere individuen en groepen. Anderzijds kunnen culturele processen van “progressive reification, totemization and institutionalization of a language” (Le Page 1988, p. 31) spontaan ontstane, ‘natuurlijke’ normen versterken of tegenwerken. Willen we de wisselwerking tussen ‘natuurlijke’ en ‘top-down’ standaardisering begrijpen – essentieel om de (on)zin van expliciete taalnormering in de 21e eeuw in te kunnen schatten – dan is het cruciaal om de verschillen tussen  individuen enerzijds en tussen taalculturen anderzijds in kaart te brengen. Taalnormen beginnen en eindigen immers bij individuen: ze ontstaan of veranderen doordat individuen zich aanpassen aan elkaar, regels expliciteren of door anderen geëxpliciteerde regels overnemen of net negeren. Individuen maken echter ook deel uit van een cultuurgemeenschap, en die zou ook een effect hebben op de mate waarin taalnormen het taalgedrag en het denken over taalvariatie structureren (zie bvb. Le Page & Tabouret-Keller 1985 over het onderscheid tussen gefocuste en diffuse taalgemeenschappen). Empirisch onderzoek naar individuele of culturele verschillen in taalnormering is echter schaars, zeker in het kwantitatief linguïstische onderzoek.

In dit project zet ik daarom in op een nauwgezette kwantitatief-empirische vergelijking van Nederlandstalige gemeenschappen met verschillende tradities van taalnormering, nl. Nederland, Vlaanderen en Suriname, en breng daarbij ook de (omvang van) individuele verschillen in het functioneren van taalnormen in kaart. Aangezien taalnormen zich in verschillende gedaantes materialiseren – (1) als patronen in het taalgebruik, waarbij verschillende taalvariabelen op dezelfde manier correleren met sociale en situationele factoren en zo tot coherentie in taalvariatie leiden, (2) als abstracte algemene ideeën over wat taalvariatie is en zou moeten zijn, en (3) als entiteiten die bewust en onbewust onze evaluatie van specifieke taaluitingen en hun producenten beïnvloeden, focust dit project op zowel productie- als perceptiedata, die verzameld werden (en worden) in een reeks andere projecten (zie bvb. mijn eigen doctoraatsproject, mijn postdoctoraal onderzoek naar het Surinaams- en Belgisch-Nederlands, het doctoraatsproject van Frauke Vervaeke en het doctoraatsproject van Mishko Bozhinoski). De data zullen in dit project samengebracht worden en vergeleken met state-of-the-art multivariate statistische technieken, om uiteindelijke de volgende onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden: 

(1) In welke mate variëren sprekers van het Nederlands uit Nederland, Suriname en Vlaanderen hun taalgebruik?

(2) Als sprekers variëren: zijn er individuele en culturele verschillen in de mate waarin de gemeten variatie coherent is, d.w.z. systematiek vertoont (Beaman & Guy 2022; Geeraerts 2010; Guy & Hinskens 2016)?

(3) Hoe denken Nederlandstaligen op een algemeen niveau over taalnormering van het Nederlands?

(4) In welke mate zijn er individuele en culturele verschillen in dat algemene denken over taalnormering?

(5) Hoe beoordelen Nederlandstaligen concrete voorbeelden van grammaticale variatie in termen van acceptabiliteit?

(6) In welke mate zijn er individuele en culturele verschillen in acceptabiliteitsoordelen over grammaticale variatie?

(7) Op basis van (1) tot (6): Worden de verschillende gedaantes van taalnormen (coherentiepatronen in taalgebruik, abstracte ideeën over taalvariatie en taalnormering en evaluaties van specifieke taaluitingen) op dezelfde manier beïnvloed door taalcultuur? Correleren de individuele patronen in de drie gedaantes van taalnormen? Bijvoorbeeld: staan individuen die weinig coherentie vertonen in hun variatiegedrag ook onverschillig of negatief ten opzichte van taalnormering?

People

Supervisor(s)