Dit project focust op de vraag in welke mate het functioneren van taalnormen individueel en cultureel bepaald is. Die vraag vormt namelijk de ultieme sleutel om het sociale en cognitieve functioneren van normen te doorgronden. Normen zijn enerzijds producten van natuurlijke, inherent menselijke ‘bottom-up’ processen: ze ontstaan spontaan door een samenspel van in-group imitatie en onderscheidingsdrang ten opzichte van andere individuen en groepen. Anderzijds kunnen culturele processen van “progressive reification, totemization and institutionalization of a language” (Le Page 1988, p. 31) spontaan ontstane, ‘natuurlijke’ normen versterken of tegenwerken. Willen we de wisselwerking tussen ‘natuurlijke’ en ‘top-down’ standaardisering begrijpen – essentieel om de (on)zin van expliciete taalnormering in de 21e eeuw in te kunnen schatten – dan is het cruciaal om de verschillen tussen individuen enerzijds en tussen taalculturen anderzijds in kaart te brengen. Taalnormen beginnen en eindigen immers bij individuen: ze ontstaan of veranderen doordat individuen zich aanpassen aan elkaar, regels expliciteren of door anderen geëxpliciteerde regels overnemen of net negeren. Individuen maken echter ook deel uit van een cultuurgemeenschap, en die zou ook een effect hebben op de mate waarin taalnormen het taalgedrag en het denken over taalvariatie structureren (zie bvb. Le Page & Tabouret-Keller 1985 over het onderscheid tussen gefocuste en diffuse taalgemeenschappen). Empirisch onderzoek naar individuele of culturele verschillen in taalnormering is echter schaars, zeker in het kwantitatief linguïstische onderzoek.
In dit project zet ik daarom in op een nauwgezette kwantitatief-empirische vergelijking van Nederlandstalige gemeenschappen met verschillende tradities van taalnormering, nl. Nederland, Vlaanderen en Suriname, en breng daarbij ook de (omvang van) individuele verschillen in het functioneren van taalnormen in kaart. Aangezien taalnormen zich in verschillende gedaantes materialiseren – (1) als patronen in het taalgebruik, waarbij verschillende taalvariabelen op dezelfde manier correleren met sociale en situationele factoren en zo tot coherentie in taalvariatie leiden, (2) als abstracte algemene ideeën over wat taalvariatie is en zou moeten zijn, en (3) als entiteiten die bewust en onbewust onze evaluatie van specifieke taaluitingen en hun producenten beïnvloeden, focust dit project op zowel productie- als perceptiedata, die verzameld werden (en worden) in een reeks andere projecten (zie bvb. mijn eigen doctoraatsproject, mijn postdoctoraal onderzoek naar het Surinaams- en Belgisch-Nederlands, het doctoraatsproject van Frauke Vervaeke en het doctoraatsproject van Mishko Bozhinoski). De data zullen in dit project samengebracht worden en vergeleken met state-of-the-art multivariate statistische technieken, om uiteindelijke de volgende onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden:
(1) In welke mate variëren sprekers van het Nederlands uit Nederland, Suriname en Vlaanderen hun taalgebruik?
(2) Als sprekers variëren: zijn er individuele en culturele verschillen in de mate waarin de gemeten variatie coherent is, d.w.z. systematiek vertoont (Beaman & Guy 2022; Geeraerts 2010; Guy & Hinskens 2016)?
(3) Hoe denken Nederlandstaligen op een algemeen niveau over taalnormering van het Nederlands?
(4) In welke mate zijn er individuele en culturele verschillen in dat algemene denken over taalnormering?
(5) Hoe beoordelen Nederlandstaligen concrete voorbeelden van grammaticale variatie in termen van acceptabiliteit?
(6) In welke mate zijn er individuele en culturele verschillen in acceptabiliteitsoordelen over grammaticale variatie?
(7) Op basis van (1) tot (6): Worden de verschillende gedaantes van taalnormen (coherentiepatronen in taalgebruik, abstracte ideeën over taalvariatie en taalnormering en evaluaties van specifieke taaluitingen) op dezelfde manier beïnvloed door taalcultuur? Correleren de individuele patronen in de drie gedaantes van taalnormen? Bijvoorbeeld: staan individuen die weinig coherentie vertonen in hun variatiegedrag ook onverschillig of negatief ten opzichte van taalnormering?